Keltisch

't Keltisch Draakje

Studenten over: Oudierse Vogels

Door Quinn Maibom, vertaald door Hannah Aantjes. Oorspronkelijke verschenen in de nieuwsbrief van S.V. Asterix.

Als gepassioneerd vogelaar word ik altijd enorm enthousiast als er in literatuur over vogels wordt gesproken. Dus toen ik onderwerpen om over te schrijven zat te bedenken, was “iets over vogels” het natuurlijke, zij het vage, onderwerp waar ik op uitkwam. Hier zal ik het hebben over enkele vogels die ik ben tegengekomen in mijn eerste semester Keltisch en wat feitjes met jullie delen die mij zijn bijgebleven.

De eerste groep vogels die hier genoemd moet worden, zijn raven en kraaien, wat waarschijnlijk geen verrassing zal zijn, aangezien ze vaak op plekken van gevechten in de Táin te vinden zijn en geassocieerd worden met de oorlogsgodin. Terwijl de teksten de zwarte, krassende vogels vaak bij elkaar plaatsen, zijn ravenvogels (of Corvidae) zangvogels met een indrukwekkend repertoire van meer dan 80 verschillende roepen (in het geval van de gewone raaf). Er zijn wereldwijd meer dan honderd soorten Corvidae, waarvan sommige behoorlijk kleurrijk zijn. Het is niet zo moeilijk te geloven dat ze slagvelden opzoeken, aangezien raven ook zeer toegewijd zijn: sommige van de gewone raven van Yellowstone National Park bezoeken stortplaatsen buiten het park om te eten en vliegen tot wel 100 kilometer om daar te komen, om dezelfde dag nog terug te keren naar hun territorium. Interessant genoeg werden er verschillende skeletten van raven, roeken en kraaien gevonden tijdens opgravingen op locaties uit de ijzertijd, zoals Danebury, waar ze mogelijk opzettelijk zijn begraven als rituele offers. Je kan dus vrij zeker zeggen dat ze mensen al heel lang fascineren.

Een Alpensneeuwhoen (Wikipedia)

Ik herinner me ook nog goed dat ik luisterde naar Prof. Myles Dillon die Cotail becán becán bec voorlas voor Old Irish 2 (in een lawaaiige en behoorlijk vertraagde trein naar Duitsland), waar verschillende klaarwakkere vogels voorbij komen terwijl Gráinne haar slaapliedje zingt voor Diarmaid. De laatste die genoemd wordt is “in gerg”, de korhoen of wulp, afhankelijk van de vertaling die men volgt: De vertaling die gegeven wordt in de opname van Prof. Dillon vertaalt deze vogel als een wulp, terwijl Mac Neill & Murphy (1908) het vertalen als de korhoen (p. 198). eDIL verschaft behulpzaam dat “gerg” (van “gercc”) “de naam is van een vogel; een heidevogel, een ruigpoothoen (?)”.

 

Een Wulp (Wikipedia)

Hoewel ik persoonlijk een affiniteit heb met wulpen (ik heb een voorkeur voor steltlopers), valt er iets te zeggen voor het vertalen van “gerg” als “ruigpoothoen”: Ze behoren tot een groep vogels in de fazantenfamilie (Phasianidae), en soorten ruigpoothoenders kunnen leven in bossen, bergen en ook in ijzige toendra’s. Sommige ruigpoothoenders zouden zich zeker thuis voelen in de kou, of in “stormachtige heidevelden van de hoogte”, zoals het gedicht beschrijft (Mac Neill & Murphy, 1908) – de alpensneeuwhoen bijvoorbeeld graaft zich tot een meter diep in de sneeuw op koude nachten. Wulpen zijn steltlopers die te vinden zijn in en rond heidevelden, overstroomde weilanden of ondiepe meren. Ze zouden, zoals in het gedicht, “tussen stroompjes” kunnen leven, maar ze zijn geen vogels van “hoogte”, of bergen. Helaas werd een soort wulp (de dunbekwulp) in november vorig jaar uitgestorven verklaard, met de laatste betrouwbare waarneming daterend uit 1995, en andere wulpsoorten zoals de meer verspreide (algemene) wulp zijn ook in een steile achteruitgang. Dat is nog een reden waarom het niet makkelijk is om te zeggen naar welke vogel “gerg” verwijst: het is lastig om te weten hoe verspreid deze vogels waren toen het gedicht werd geschreven, of hun gedrag sindsdien is veranderd, en of we de soort die in dit geval bedoeld werd misschien zijn verloren.

Er blijven onopgeloste mysteries, zo lijkt het, niet alleen over hedendaagse, maar ook over oude vogels.